Inleiding
Systeemdenken kent een breed spectrum aan technieken, tools en vormen. Maar het kan ook heel simpel zijn. Dit is een voorbeeldles, gemaakt samen met Rob Lubberink van de Hogeschool van Amsterdam*. We demonstreren hoe een basisles systeemdenken met studenten eruit zou kunnen zien.We laten hierin ook drie modellen van systeemdenken zien: het causal loop diagram, het ijsbergmodel, en de impacthefboom.
We laten hierin ook drie modellen van systeemdenken zien: het causal loop diagram, het ijsbergmodel, en de impacthefboom.
We raden sterk aan om studenten hierbij in groepjes te laten werken. Nog los van alle didactische waarde, is het specifiek voor complexe problemen en systeemdenken bijzonder nuttig. Waarom? Complexe problemen (m.a.w. complexe systemen) worden verschillend begrepen door verschillende mensen. Dit is een logisch gevolg van de complexiteit en de adaptiviteit. Het risico is dat ieder een eigen beeld vormt, en het niet eens kan worden over het probleem of de oplossing (als die er al is). Door gezamenlijk in (diverse) teams te werken en samen de visualisatie te maken, worden deze verschillen inzichtelijk en besproken. Dit noemen we ook wel group model building. Denk aan de parabel van de blinde mensen en de olifant: iedereen ziet een deel van het vraagstuk, en samen maak je een completer beeld.
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2024/11/pictures-Frames-ONE-04-1024x866.png)
Stap 1: Definieer het kernprobleem waar je die dag aan gaat werken
Het kernprobleem van een systeemanalyse kan alles zijn waarvan je denkt dat studenten ermee aan de slag kunnen en willen. Voorbeelden:
- Piet heeft weinig volgers op Instagram
- Studenten bereiden zich niet voor op de les
- Het klimaat warmt op
Het thema waar we in deze les mee aan de slag gaan is de groeiende hoeveelheid kleding die snel wordt weggegooid. Met andere woorden: fast fashion & dumping.
Stap 2: Begin met brainstormen
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2024/11/pictures-Frames-ONE-06-1024x626.png)
Het is vaak spannend voor studenten om een overzicht van een heel systeem te maken, dus begin simpel. Laat elke student voor zichzelf een lijstje maken van vijf oorzaken van het kernprobleem, en vijf gevolgen ervan. Leg de lat niet te hoog: het doel is om de ideeën op gang te brengen. Het gaat dus niet om de top-5 oorzaken of gevolgen, of de meest centrale of diepgaande dynamieken.
Een student zou bijvoorbeeld dit kunnen opschrijven:
Oorzaken van het weggooien van kleding
- slechte kwaliteit
- kleding wordt maar een paar keer gedragen
- kapot
- kleding kopen van verkeerde maat
- onverkochte voorraad
Gevolgen van het weggooien van veel kleding
- dumping kleding in milieu
- dumping in ontwikkelingslanden
- veel kleding verbrand
- schadelijke stoffen in de lucht
- uitputting bodem waar katoen op wordt verbouwd
Stap 3: Breng de eerste structuur aan (ijsbergmodel)
Nu de eerste elementen van het systeem in beeld zijn, gaan we wat meer structuur aanbrengen. Daarvoor kun je het ijsbergmodel gebruiken. Het idee van dit model is dat hetgeen we zien (het ijs), altijd rust op een groter, moeilijker zichtbaar systeem (de berg eronder, onder water).
Het model bestaat uit vier lagen, van boven (zichtbaar) naar beneden (onderliggend):
1. Gebeurtenis: wat zien we op het eerste oog?
2. Patronen: wat is er al een tijd aan de gang?
3. Systeemstructuren: wat voor structuren veroorzaken die patronen?
4. Paradigma: welke mentale modellen of wereldbeelden houden dit in stand?
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2024/11/pictures-Frames-ONE-07.png)
Bijvoorbeeld: “kleding wordt maar een paar keer gedragen”. Dat is typisch een patroon, dat op de tweede laag in de ijsberg hoort. De ijsberg zou er dan als volgt uit kunnen zien:
- Gebeurtenis: Lisa koopt alweer nieuwe kleding.
- Patronen: Kleding wordt steeds vaker slechts enkele keren gedragen, voordat er weer een nieuwe trend is en een nieuwe collectie uitkomt.
- Systeemstructuren: Marketing en mode-cycli worden steeds korter. Daardoor worden consumenten financieel geprikkeld om goedkopere kleding van mindere kwaliteit te kiezen. Bedrijven kiezen voor een volume-model: veel verkopen tegen een lage prijs.
- Paradigma: Het idee dat mode en persoonlijke identiteit nauw met elkaar verbonden zijn, leidt tot een constante behoefte aan nieuwe items. Daarnaast: maatschappelijke normen die hergebruik en reparatie onderwaarderen.
Het is een leuke oefening om dit model 2-3 keer in te vullen, met verschillende elementen uit de lijsten van studenten. Tip: vul het eerst een keer zelf in als demonstratie, vervolgens nog eens plenair (samen met de groep) over een ander element, en laat ze het dan zelf nog 2-3 keer invullen, met elementen uit hun eigen lijstje.
Vaak zie je hierbij deels herhaling tussen de verschillende ijsbergen. Zo duikt in de derde laag vaak het verdienmodel en het kapitalisme op, als we naar bedrijven kijken – ook wie niet wil, moet wel mee in de rat race. In de onderste laag zien we, ook als je begint vanuit heel verschillende bovenlagen, vaak het wereldbeeld van materiële overvloed opduiken. We werken vanuit het idee dat de grondstoffen oneindig zijn, en negeren duurzaamheid.
Stap 4: Maak een systeemkaart (problem mapping)
In deze fase gaan studenten aan de slag met het causale schema (causal loop diagram). Ze beginnen door het kernprobleem in het midden te zetten, “veel weggegooide kleding”. Vervolgens zetten ze daar de ideeën uit de brainstorm omheen, en vullen die verder aan met de elementen die in ze opkomen.
Wanneer een element effect heeft op een ander element, teken je er een pijl tussen, A → B. “A leidt tot B”. Daar zet je een plusje of minnetje bij om aan te geven of groei in A leidt tot groei in B, of juist tot afname in B. Dat is een beetje gepruts, ook om tot de juiste definities te komen. Dat is ook precies de bedoeling: zo leren de studenten causaal denken.
De eerste ronde van deze systeemkaart gaat vooral over het probleem. De elementen zijn dus vooral zaken die het probleem veroorzaken, versterken of laten aanhouden, en de gevolgen van het probleem.
Deze kaart bevat vooral systeemfactoren: de kwaliteit van kleding, de lengte van een modecyclus, de kwaliteit van arbeidsomstandigheden, etc. Actoren, zoals bedrijven, consumenten, regeringen en werknemers komen in een volgende fase aan bod.
Tips voor het begeleiden van studenten bij systeemkaart tekenen
- Een goede vraag om te stellen tijdens het rondlopen tussen de werkende groepjes studenten: zitten er in hun kaarten factoren uit alle drie dimensies: economisch, milieu en sociaal?
- FAQ: Kan een relatie ook twee kanten op? Ja, dat kan. Soms versterken twee elementen elkaar, dan staan er naar beide kanten pijlen. Er zit vaak nog wel een factor tussen maar niet altijd.
- FAQ: Vaak ontstaat er discussie over een begrip. Dan is het vaak te abstract, en moet je het begrip opknippen in meer concrete delen.
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2025/01/Batch-2-Frames-AI-ONE-080011.png)
Stap 5: Naar een oplossing toewerken (systeemkaart en impacthefboom)
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2025/01/Batch-2-Frames-AI-ONE-130022.png)
Als het probleem eenmaal duidelijk in beeld is, kun je meer richting de oplossingen gaan sturen. Er zijn immers niet alleen versterkende factoren, anders zou dit probleem al lang de hele wereld hebben overgenomen. Welke factoren of subsystemen verzwakken de probleemdynamiek (“balancerende krachten”)? En welke kunnen we daar nog bij verzinnen?
In dit voorbeeld is bijvoorbeeld ‘stijging grondstofkosten’ een verzwakkende dynamiek, net als ‘kleding in kledingcontainers’, ‘consumenten bewustzijn duurzaamheid’ (beperkt maar groeiend).
Daarnaast kunnen studenten potentiële interventies in het systeem zetten. Er zijn allerlei typen interventies mogelijk, zoals nieuwe actoren, nieuwe relaties of andere organisatievormen. Denk aan een kledingruilsysteem (gebruikerskant), , een NGO of journalist die onderzoek doet naar arbeidsomstandigheden (maatschappelijk middenveld), een regering die belasting gaat heffen op milieu-impact (overheid), hergebruik en reparatie op bedrijfsniveau (mud jeans, nudie jeans), een groep bedrijven die een industrierichtlijn opstelt om dumping tot een minimum te beperken (sector) of zoals Patagonia de natuur als je enige aandeelhouder (financiële kant).
Daarbij is het belangrijk dat ze dit in dezelfde systeemkaart tekenen waar ook alle andere informatie in staat, zodat het niet een losstaand verhaal wordt. Dat is de kern van systeemdenken: het is integraal. Ook is het belangrijk dat ze een andere kleur gebruiken voor nieuwe interventies, zodat duidelijk is wat het huidige systeem is en wat hun nieuwe plan is.
Bonus stap: waardenetwerk tekenen
Deze les biedt een goede basis in systeemdenken. Wil je dieper in het vraagstuk duiken met studenten, dan zou je ook nog een waardenetwerk kunnen tekenen. Daarin worden de actoren beter zichtbaar, zoals bedrijven, overheden en consumenten. Ook helpt dit om de afhankelijkheden tussen hen in beeld te brengen. Niet elke actor heeft immers evenveel macht, en geen van hen is volledig vrij.
Hiervoor zet je eerst de meest centrale actoren op een rij. Denk aan: merken, investeerders, retailers, consumenten, influencers, overheden, NGO’s. Vervolgens teken je die in op een vel papier (of online tool).
Alleen, wie zet je waar? Plaats degenen die direct met elkaar te maken hebben in elkaars buurt. Investeerders en consumenten hebben bijvoorbeeld geen directe link, dus die komen niet naast elkaar. Merken en retailers hebben wel een directe en intensieve relatie, dus die zet je juist vlak bij elkaar.
Vervolgens teken je de stromen tussen die actoren. Wat gaat er van wie naar wie? Bijvoorbeeld: merken geven designinstructies en geld aan fabrikanten, die hen kleding leveren. De lokale overheid geeft wet- en regelgeving aan fabrikanten, en krijgt belasting van hen.
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2025/01/Graph-one-png-090099.png)
Vaak moet je in dit proces een paar keer opnieuw beginnen, omdat alle lijnen als spaghetti door elkaar beginnen te lopen. Dat is prima, dat is juist het leerproces. Door dit herhaaldelijk te schetsen kom je tot een scherp beeld van welke actoren centraal staan, en hoe ze met elkaar verbonden zijn.
Tip: denk ook aan niet-materiële zaken. Neem ook de sociale en spirituele aspecten mee, zoals informatie, vertrouwen, legitimiteit en reputatie. Wie zijn reputatie of goede naam verliest, merkt daar niet meteen iets van, maar over tijd kan het heel veel geld en energie kosten, en zelfs tot een kantelpunt leiden. Daarom kunnen kleine interventies op dat gebied vaak grote gevolgen hebben.
De constante vraag hierbij is hoe de verschillende actoren in verband staan met het probleem. Wie zijn de actoren die het probleem (in)direct ervaren / (on)bedoeld veroorzaken / oplossingen verhinderen / tot zwijgen gebracht zijn?
Vervolgens kom je bij de onderlinge verbanden tussen de hierboven geïdentificeerde actoren. Welke van de volgende middelen wisselen ze uit? Denk aan geld (banken, klanten, publieke fondsen/subsidies, etc.), informatie (bijvoorbeeld media, databases, etc.), legitimiteit (journalisten, persoonlijke reputatie), regels (overheden), producten, grondstoffen, diensten (bv juridisch of financieel advies), handhaving van regels (politie en toezichthouders), dreiging van geweld (politie, leger, criminaliteit).
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2024/11/diving-1294344_1920.png)
Deepdive
Hoe houd je het overzichtelijk maar wel inhoudelijk scherp?
Welke actoren je toevoegt, hangt af van de dynamiek die je probeert te begrijpen. Bijvoorbeeld kan een groep studenten zich afvragen: waarom voeren die lokale overheden geen fatsoenlijke arbeidswetgeving in, of waarom kopen consumenten niet bewuster? Dan zou je de actoren lokale gemeenschappen, lokale overheden en duurzaamheidscertificeerders kunnen toevoegen, als volgt.
Lokale overheden krijgen geld uit belastingen voor winst van fabrieken. Ze komen ook met wet en regelgeving voor fabrieken. Lokale gemeenschappen leveren arbeid aan fabrieken. Fabrieken geven loon in ruil voor arbeid. M.a.w., fabrieken geven (lokale) overheden de mogelijkheid tot werkgelegenheid voor de lokale bevolking. Lobbygroepen en industrieverenigingen informeren wet- en regelgeving door kennisdeling met overheden.
Duurzame of sociale certificeerders geven legitimiteit aan kledingmerken. Maar het werkt ook andersom: grote kledingmerken geven legitimiteit aan certificeerders. Deze certificeerders geven ook regels of standaarden aan fabrieken en/of boeren. Ze coördineren ook auditing organisaties om fabrikanten te monitoren op naleven van de standaarden. Auditing krijgt daarvoor geld (bijv. van certificeerders). Dit is dus indirect betaald door merken (of fabrikanten) die hun kleding gecertificeerd willen zien.
Ga je meer de milieukant op, dan kom je bijvoorbeeld bij boeren, spinners en de agrochemische industrie. Boeren leveren katoen aan spinners. Spinners leveren stoffen aan kledingfabrikanten. Agrochemische industrie levert inputs aan boeren die katoen produceren. Steeds stroomt er geld de andere kant op.
Dan ontstaan in het beeld enkele belangrijke afhankelijkheden en relaties. Ten eerste, merken en certificeringsinstanties zijn van elkaar afhankelijk voor elkaars legitimiteit. Ten tweede, lokale overheden, bevolking, en fabrikanten zijn van elkaar afhankelijk waarbij fabrikanten een sterke positie innemen. Ten derde, informatie van het begin van de keten (i.e., hoe het is geproduceerd en tegen welke vergoeding) wordt niet gedeeld binnen de keten en bereikt de consument niet, behalve via een mogelijke certificering zoals GOTS certified.
Nogmaals, dit hoeft niet allemaal op het waardenetwerk. Je maakt altijd een selectie van wat je wil weergeven en wat niet.
* Deze werkwijze is gebaseerd op een workshop methode ontwikkeld door prof. Domenico Dentoni en collega’s: Rob Lubberink, Rahmin Bender, Marija Roglic, Timothy Manyise, en Carlo Cucchi. Zij hebben deze werkwijze ontwikkeld, getoetst en doorontwikkeld in verschillende multistakeholder settings in de complexe agri-food sector werelwijd over de afgelopen 10 jaar. Hun opgedane inzichten zijn gedeeld in de wetenschappelijke publicatie Dentoni et al. (2023): Dentoni, D., Cucchi, C., Roglic, M., Lubberink, R., Bender-Salazar, R., & Manyise, T. (2023). Systems Thinking, Mapping and Change in Food and Agriculture. Bio-Based and Applied Economics, 11(4), 277–301. https://doi.org/10.36253/bae-13930
Lees verder
Verder verdiepen?
- Ontmoet collega’s die ook aan de slag willen
- Stel je vragen en ga in gesprek
- Leer samen met anderen nieuwe (manieren voor) economieonderwijs
![](https://www.hboeconomie.nu/wp-content/uploads/2024/06/geplakte-afbeelding-3753-x-2542-1.jpg)